Ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan, in 1986, van de huidige kerk aan de Varkensmarkt, heeft de toenmalige pastoor J. Spaans speurwerk gedaan in de archieven, en een brochure geschreven.
Daaruit putten we hieronder vrijmoedig om hier een en ander te kunnen vertellen over de kerk, haar voorgangster, en de inrichting ervan.
In de binnenpoort in Culemborg staat boven de poortdoorgang aan de Marktzijde een beeldje van de Heilige Barbara, de beschermheilige van de middeleeuwse kapittelkerk te Culemborg en patrones van drie kerken die hemelsbreed slechts een paar honderd meter uit elkaar liggen: de huidige Nederlands Hervormde, de Rooms-Katholieke en de Oud-Katholieke kerk. De eerste twee bepalen samen met de Binnenpoort uit alle windstreken al van ver het silhouet van de stad, de laatste staat onopvallend aan de Varkensmarkt, het tweede marktplein van de stad.
De kleine groep Oud-Katholieken heeft haar bedehuis daar al ruim drie eeuwen, eerst verborgen achter de huizen, sinds 1836 direct aan de straat.
De oude schuilkerk
In het archief in Culemborg ontbreekt een beschrijving of afbeelding van de schuilkerk die rond 1624 werd ingericht.
Uit een reparatiecontract van 26 februari 1831, opgemaakt door de timmerman-aannemer A. van Everdingen, en een inventaris “Kerkelijke versierselen en gewaden” van 1 juni 1830, die kort na 1836 werd bijgewerkt, kunnen we echter wel het een en ander opmaken.
Vermoedelijk werd de kerk in een reeds bestaande schuur ingericht. Om het grote aantal gelovigen te kunnen onderbrengen werden twee gaanderijen aan weerszijden gebouwd, ondersteund door kolommen, elk negen meter lang en twee meter breed. De hele lengte van de kerk zal tussen de vijftien en achttien meter zijn geweest.
De ingang, of één van de ingangen was aan de Varkensmarkt en is nog altijd aanwezig -zij het dichtgemetseld- in het meest rechtse deel van de huidige pastorie.
Het interieur zal aanvankelijk zeer eenvoudig zijn geweest, maar werd in de loop der tijd steeds meer verfraaid. Omstreeks 1810 moet de kerk er ongeveer als volgt hebben uitgezien:
Het altaar met een tabernakel voorzien van zilverbeslag, met daarop een zilveren kruis uit 1480 en een houten gesneden “tabernakelkrans”, versierd met zilveren engeltjes. Boven het altaar een altaarschilderij, voorstellende de opdracht van Jezus in de tempel.
De mensa van het altaar was zeer curieus, achter de antependia bevond zich de mensa als ladenkast voor het opbergen van de kazuifels.
De preekstoel, die tegen een van de gaanderijen was opgesteld in het midden van de kerk, is dezelfde die nu nog in gebruik is.
Een en ander is niet meer met zekerheid te zeggen.
Het zilveren kruis werd in 1899 voor f. 1.000,- verkocht aan een antiquair.
Het altaarschilderij werd in 1836 geschonken aan Pastoor P. Buys te Amersfoort, waar het nog steeds in de kerk hangt.
De bouw van de huidige kerk
Dat schuilkerkje achter de huizen aan de Varkensmarkt was in het begin van de negentiende eeuw zeer bouwvallig geworden. In februari 1831 werd door de timmerman-aannemer A. van Everdingen nog aangenomen om vóór november een aantal reparaties te verrichten.
Echter, het gebouw was te oud en te slecht, zodat in de volgende jaren het plan tot nieuwbouw opkwam. De eerste aanwijzing daarvoor in het parochiearchief is een brief van 17 december 1833 van de kerkmeester H.F. Verhoef aan de pastoor. Er is daarna blijkbaar snel doorgewerkt, want in een brief van 15 maart daaraanvolgende schreef de Utrechtse architect Van der Bie aan Verhoef, dat hij op dinsdag (18 maart) naar Culemborg wilde komen voor een bespreking om daarna snel met het bestek verder te gaan.
Van der Bie heeft zijn tekeningen en begroting een maand later al aan de aartsbisschop getoond, die in een brief van 26 april aan de pastoor de vrees uitspreekt, dat ” zodra de Heer Directeur(-generaal voor de zaken van de R.K. eredienst) die fraaie tekening zal zien, Zijne Excellentie dezelve als te kostbaar en voor vele bezuinigingen vatbaar zal oordelen, en onder dit voorwendsel Uw verzoek aan Zijne Majesteit (om subsidie) niet zal ondersteunen”.
Om die moeilijkheid te omzeilen raadt hij aan de tekeningen en begroting aan de hoofdingenieur van Waterstaat te tonen en aan deze een schriftelijk getuigenis te vragen in de hoop, dat met een gunstig rapport van die hoofdingenieur ” volkomen voldaan zal zijn aan de intentie van de Heer Directeur”.
Maar uiteindelijk is het zo niet gegaan: de directeur heeft de stukken rechtstreeks gekregen en doorgegeven aan de hoofdingenieur in Gelderland. Die adviseerde in zijn rapport van 23 december 1834 aan de directeur-generaal tot nieuwbouw volgens het plan van Van der Bie, zij het met een verkorting van het gebouw met 2 meter en een verlaging met 1 meter, en nog enkele bezuinigingen op het te gebruiken materiaal. Al met al werd daarmee de begroting van ruim f. 13.000, – teruggebracht tot ruim f. 10.000,-. De helft daarvan was inmiddels bijeengebracht, onder ander door verkoop van land. Een verzoek om rijkssubsidie resulteerde in een Koninklijk Besluit van 24 maart 1835, waarbij f.4000, – werd verleend.
En toen op 3 juli de gouverneur in de provincie Gelderland liet weten dat tot aanbesteding kon worden overgegaan, was de zaak rond; op 27 juli werd de bouw gegund aan G. Verwey te Utrecht.
Gedurende de bouw van de kerk, die nu direct aan de straat kwam te staan op de plaats van een paar oude huisjes -sinds lang eigendom van de parochie en enkele jaren tevoren afgebroken- kon de oude kerk niet gebruikt worden, aangezien volgens het rapport van de hoofdingenieur van Waterstaat een deel van de stenen van die oude kerk moest worden gebruikt bij de bouw van de nieuwe.
Door de protectoren van het Elisabethweeshuis werd zolang gastvrijheid verleend in de grote zaal van het weeshuis en er werd nog een kamer ter beschikking van de pastoor gesteld.
De bouw van een nieuwe kerk was, hoe noodzakelijk ook, een zware last voor de kerkelijke gemeente die bijna 200 zielen telde, waarvan er volgens een opgave van pastoor Van Everdingen op de feestdagen ongeveer 150 in de kerk kwamen. Op dat aantal kerkgangers werd ook de grootte van de nieuwe kerk afgestemd, overeenkomstig het advies van de hoofdingenieur van Waterstaat in de provincie, die het plan van Van der Bie wel doelmatig ingericht had gevonden, ” doch voor vereenvoudiging en vermindering vatbaar”.
Die vereenvoudigingen waren aangebracht, maar blijkens een brief van pastoor van Everdingen van 20 november 1835 aan een collega in Amsterdam was er toch nog een tekort van rond f. 2000,-: het verschil tussen de begroting van de hoofdingenieur en de werkelijke kosten van de aannemingssom en onvoorziene bijkomstigheden. En omdat zijn parochie, die de kerkmeester Verhoef in een andere brief wel vrij talrijk maar verarmd had genoemd, dat tekort niet kon opbrengen, vroeg hij aan zijn collega om enige hulp uit diens parochie: “Onze gemeente, vooral mijne kerkmeesters (van mijn zelve mag ik niet spreken) deden wat zij en meer dan zij konden, maar niettegenstaande dat alles komen wij nog te kort, en kunnen uit de fondschen der gemeente niet meer bijdragen”.
“Van zich zelven” mocht pastoor Van Everdingen niet spreken, maar in een klad-rekening van inkomsten en uitgaven voor de nieuwe kerk staat hij vier jaar lang geboekt voor telkens 100 gulden en in 1839 uit zijn nalatenschap nog eens 75 gulden: hij alleen droeg dus bijna 4% van de totale kosten.
De fundamenten van de nieuwe kerk waren nog in november 1835 gereed. Zij werden toen gedurende de winter afgedekt en in het volgend voorjaar werd de bouw voortgezet.
De laatste dienst in de oude kerk achter de pastorie werd gehouden op Aswoensdag 17 februari 1836. De preek was al afgestemd op het vooruitzicht: “De toekomstige heerlijkheid van dit huis zal groter zijn dan van het eerste, zegt de Heer der heerscharen” (Haggai 2:10). De heerlijkheid van het eerste huis was de laatste jaren trouwens niet zó groot geweest: “Nauwlijks was ik een jaar hier, toen er zich, bij eene niet eens zeer starke wind, een gekraak in de kerk liet hooren, hetwelk zich nu en dan herhaalde, het plafond zakte top p het orgel, deskundigen achtten het onderschragen der kerk allernoodzakelijkst…Ingenieur nam het gebouw op en keurde het geheel af”.
Gedurende vrijwel de gehele rest van het jaar 1836 zou de gemeente in de grote zaal van het weeshuis bijeenkomen. Degenen, die op weg daarheen de Varkensmarkt moesten passeren, konden dan zien hoe het werk opschoot. De officiële eerste-steenlegging had al plaats op 8 maart door de pastoor zelf om 12 uur ’s middags, waarna met zich “overeenkomstig den kerkelijken tijd des jaars” in de pastorie “door een eenvoudig ontbijt ontnuchterde”: zo rond half twee dus.
Moeilijkheden bij de bouw deden zich vanzelfsprekend voor. De eerste al direct bij het begin, toen bleek dat het bouwterrein achter smaller was dan aan de straat en er dus aan de zijmuur van de pastorie gebroken moest worden om de kerk volgens het bestek te kunnen bouwen. Dat maakte dat er een voorziening getroffen moest worden om gedurende de winter tijdens het stilliggen van de bouw de pastorie aan de zijkant ter plaatse gesloten te houden. Extra kosten f.350, -: Nu bij zo’n werk een bedrag van niets, toen het jaarinkomen van een arbeider.
Ook tijdens de bouw ging niet alles perfect: daarvan getuigt een overeenkomst van 16 mei 1836 tussen de aannemer en het kerkbestuur. Gebleken was, dat niet alleen bij de onderdorpels van de raamkozijnen, maar ook bij vloerbalken en gebogen binten voor het plafond hout was gebruikt van mindere afmetingen dan het bestek voorschreef. Afkeuring door het kerkbestuur en de hoofdingenieur van Waterstaat in Gelderland was gevolgd, herkeuring aangevraagd door de aannemer omdat hij meende zijn handelwijze aan de hand van het bestek te kunnen verdedigen, op 11 mei gevolgd door een afkeuring door de Waterstaatingenieur Conrad in bijzijn van de aannemer.
Resultaat van een en ander was de beschikking op 16 mei, waarbij de vloerbalken en raamdorpels toch konden blijven zitten, ander houtwerk echter in overeenstemming gebracht moest worden met het bestek, en de gebogen binten voor het plafond óók konden worden gebruikt, mits daarbij een extra versterking zou worden aangebracht, waardoor de soliditeit van het geheel gewaarborgd zou zijn. Het verschil in waarde tussen het voorgeschreven en gebruikte materiaal zou gecompenseerd worden door enige voorzieningen aan de achterzijde van de pastorie, volgens een billijke opgave door de Culemborgse opzichter Sillevis.
Vlak voor de voltooiing van het werk zijn er nog eens moeilijkheden geweest; notaris Van Kesteren -ten overstaan van wie de aanbesteding had plaats gevonden- schreef althans op 14 oktober aan kerkmeester Verhoef: “…de aannemers zijn stellig gedecideerd Ued. Verder het werk te laten afmaken…Hun plan is op morgen het werkvolk alles mede te laten nemen en dezen komen Maandag niet terug”. Een brief van Verhoef van de volgende dag aan de ongeruste pastoor wijst erop, dat Verhoef desnoods zelf met andere werklieden het werk wilde afmaken; Van Kesteren is daar -mét de opzichter Sillevis- tégen: “…heb ik Sillevis bij mij laten komen en deze is het met mij eens, wij het werk niet zelve moeten afmaken, maar dit door de aannemers laten doen. Wordt door ons het werk afgemaakt, halen wij ons veel last op den hals en ook veel verantwoording…”, bovendien zal zelf afmaken toch ook vertraging geven.
De oorzaak van het geschil blijkt niet uit het kerkelijk archief, evenmin de afloop.
Misschien is het een kwestie van te late oplevering geweest -in die richting wijst een door de aannemer te betalen boete; misschien ook werkte de ruzie van mei nog wat na. In elk geval moeten partijen elkaar toch gevonden hebben, gezien het feit dat de aartsbisschop op zondag 16 november 1836, goed vier weken later dus, de kerk al kon inwijden.
En tot vandaag toe wordt op de laatste zondag na Pinksteren in de kerk de ingebruikname gevierd.
Daarmee had de Rooms-Katholieke gemeente van de Oud-Bisschoppelijke Clerezij -zoals haar officiële naam luidt- haar nieuwe kerkelijke huis ter beschikking, dat zij heden ten dage nog gebruikt.
In Culemborg werden zij “sjantenisten” genoemd, tot heel lang na de dood van Jansenius.
Dat was natuurlijk bedoeld als scheldnaam, maar daar trokken de Culemborgse Oud-Katholieken zich niets van aan…
Het interieur van de huidige kerk
De stijl waarin de kerk werd gebouwd zou met neo-classicistisch of laat-empire kunnen noemen.
Aangezien architecten van Rijkswaterstaat veel invloed op de kerkbouw in die jaren hebben uitgeoefend, wordt er ook wel van de waterstaatsstijl gesproken.
Merkwaardig is, dat de ramen in neo-gothische stijl zijn uitgevoerd.
Deze ramen waren oorspronkelijk voorzien van helder glas en de absiswand was gesloten.
De grootste lengte van de kerk is 20 meter, de breedte is 8 meter en de hoogte is 11 meter.
De balustraden links en rechts waren eenvoudige hekjes met vaasvormige kolommen.
De tabernakel wordt bekroond door een groot houten kruisbeeld, dat nu achterin de kerk bij het doopvont hangt.
Links en rechts van het altaar beelden van Jozef en Maria, langs de wanden beelden van de beide patroonheiligen Barbara en Antonius, en van Odulfus, Bonifatius, Maria Magdalena en Willibrordus.
Deze beelden zijn afkomstig uit de in 1832 gesloten kerk van de H.Maria te Eikenduinen.
Achter in de kerk onder het orgel was een doopkapel met het door pastoor Van Everdingen geschonken doopvont en daarboven het beroemde ivoren kruisbeeld.
De toegangsdeuren waren aan de zijkant van het portaal, ieder met een marmeren wijwaterbekken.
Tegen de zijwanden 26 twee-zits mannenbanken en in één blok 72 “expres eender gemaakte vrouwen stoelen met groen saajen kussentjes”. Achterin 6 losse Katechismusbanken.
De verlichting was door een glazen kaarsenkroon, die in 1901 werd verkocht.
Wijzigingen
In de loop der jaren werden er een aantal wijzigingen en restauraties doorgevoerd, waarvan we de belangrijkste vermelden.
1886
Het vijftigjarig jubileum van de wijding van de kerk werd passend en feestelijk gevierd.
Uit de Culemborgse Courant van 21 november 1886:
Op Zondag 14 November j.l. vierde de oud-katholieke gemeente in de Nieuwstad alhier een tweevoudig feest: 1o het vijftigjarig gedenkfeest van de inwijding van het thans bestaande kerkgebouw, en 2o opdien zelfden dag werd een achttiental jeugdige leden der gemeente tot de eerste H. Communie toegelaten. Bij deze tweevoudige feestelijke gelegenheid werd de hoogmis gedaan door den pastoor der gemeente, daarbij geassisteerd door de Eerwaarde heeren G. Spruit, pastoor van Nordstrant, als diaken, P. Kenninck, prefect in het Seminarie te Amersfoort, als subdiaken. Onder de Godsdienstoefening trad de pastoor op voor een buitengewoon talrijk gehoor, en hield eene toepasselijke redevoering naar aanleiding van Joh : X vs. 22-29. Aan het einde van den dienst had de plechtige uitreiking der H. Communie plaats, voorafgegaan en gevolgd door toepasselijke gezangen. Des namiddags werd de plechtigheid van den dag besloten met den lofzang : Te Deum laudamus, van van Neukomm.
1900
Er wordt een nieuw orgel gekocht. Hiervoor wordt door architect C.J. Verhoef een nieuwe gaanderij ontworpen in de neo-romaanse stijl van het orgel.
De nieuwe gaanderij wordt een meter dieper en een halve meter lager en geef naast koor en orgel plaats aan een aantal nieuwe zitplaatsen.
De doopkapel verdwijnt en het doopvont wordt voor in de kerk geplaatst, links voor de mannenbanken.
In plaats van twee zijdeuren worden nu twee openstaande deuren aangebracht in het verlengde van de deuren aan de straat.
Boven de straatdeur wordt een lantaarn gemaakt door de Fa. Van Nus te Utrecht.
1905
De ramen in de voorgevel en de zijgevels, negen in getal, worden voor f.450, – door de Fa. Van Reenen te Utrecht voorzien van gebrandschilderd glas in nieuwe ijzeren sponningen.
Voor f.600, – wordt de kerk opnieuw geschilderd door de schilder Schouten. De vergulde delen moet hij laten zitten. Of er toen veel is gewijzigd aan de beschildering is niet duidelijk.
1925
In de absis worden drie glas-in-lood ramen aangebracht, waarvan de middelste voorstelt Jezus in gesprek met Martha.
Eronder de tekst “Ik ben de verrijzenis en het leven”. De ramen waren voor f.320, – vervaardigd door P. Blom van het atelier Lipjes in Rotterdam.
Om een betere lichtinval te krijgen is toen ook de zoldervloer boven de sacristie achter de absis weggebroken.
Uit de notulen blijkt, dat op die zolder een oude communiebank stond opgeslagen, voorzien van veel snijwerk.
Mogelijk was deze communiebank afkomstig uit Gouda.
Op een niet meer na te gaan tijdstip is deze zeer grote communiebank, of zijn twee communiebanken, van de vergulding ontdaan, vermaakt en geplaatst in onze kerk ter vervanging van de communiebank en de twee koorbalustrades die nog afkomstig waren uit de oude schuilkerk.
Het schoonmaken en schoonkrabben van deze communiebank, om hem beter bij de preekstoel te laten passen, is gedaan door de vader van de latere pastoor J.A.J. van Zanten.
Deze werkzaamheden vonden in ieder geval plaats vóór 1936, blijkens een foto van het honderdjarig jubileum.
1936
Het honderdjarig bestaan van de kerk wordt herdacht en gevierd.
Uit de Culemborgse Courant van 28 november 1936:
De Oud-Katholieke Kerk bestaat honderd jaar.
Zondag 15 November j.l. was het 100 jaar geleden dat het kerkgebouw van de H.H. Barbara en Antonius, der Oud-Katholieke gemeente aan de Varkensmarkt alhier werd ingewijd.
De leden van de Oud-Katholieke gemeente hebben de herdenking van deze inwijding met luister gevierd. Vele bloemstukken sierden op dezen dag het kerkgebouw. Het geheel bood een feestelijken aanblik.
Des morgens werd een plechtige Hoogdienst gehouden waarbij o.a. Pastoor van Kleef uit Egmond een schitterende toespraak hield. Het Utrechtsch Dameskoor ,, V.O.C.U.” directeur de heer Alex de Jong, gaf ter gelegenheid van dit eeuwfeest in het kerkgebouw een uitvoering.
Van de genodigden waren o.a. aanwezig: het College van B. en W. en de Gemeente-secretaris de heer A. R..van Beekum, eveneens waren vertegenwoordigd de afgevaardigden van de kerkeraden der
Ned. Herv. Kerk, van de Lutersche kerk en de heer S. J. Wijsenbeek van de Israëlietische gemeente. Onder de aanwezigen merkten wij o.m. ook op Ds. A de Wilde, Ned. Herv. Predikant te Beusichem.
Het openingswoord werd uitgesproken door aarts-priester E. Lagerweij van Utrecht. Deze verwelkomde de burgelijke en kerkelijke vertegenwoordigers.
Op voortreffelijke wijze bracht de heer Alex de Jong een orgelsolo ten gehoore, gevolgd door koorzang van ,,V.O.C.U.” onder leiding van den heer De Jong en met orgelbegeleiding van de heer Piet Smit.Met enkele enkele orgelnummers werd de koorzang afgewisseld. Na het eerste koornummer hield Aartspriester Lagerweij een toespraak, waarin hij een overzicht gaf van de oude Culemborgsche Kerkgeschiedenis. Door Pastoor A. H. Guddee, de voorganger der O.K. gemeente alhier, werd het slotwoord uitgesproken. Spr. wees er op dat de tijd die men had meegemaakt er een was van ontspanning doch tevens van ontspanning. Dank werd er gebracht aan den Aartspriester Lagerweij voor de overgebrachte boodschap van den Aartsbisschop. Verder dankte spr. Pastoor Van Kleef voor zijn rede. Het gesprokene, aldus spr. heeft ons diep getroffen. Onze oud-stadgenoot kapelaan J. A. J. van Zanten, behoorde mede tot hen, tot wien een woord van dank werd gericht. Het koor, zijn leider, de heer De Jong en de heer Smit, zij allen hadden een woord van dank voor hunne medewerking in ontvangst te nemen. Door hen die dezen avond hunne medewerking verleenden was de uitvoering een waardig slot van een mooie dag geworden. Met het uitspreken van een zegenbede eindigde Pastoor Guddee zijn toespraak. Tot slot speelde de heer Alex de Jong nog een orgelsolo, nl. Improvisatie op Verheij’s gezang 157, waarmede de feestdag ten einde was.
1978
Onder advies van de Rijksdienst voor Monumentenzorg vindt een algehele restauratie van de kerk plaats.
De kerk bevond zich toen in een zeer slechte staat.
Daarom moesten de vloeren geheel worden vernieuwd. De kerk kreeg een betonnen vloer en de altaarruimte een nieuwe houten vloer. De muren werden hersteld.
Gelukkig werd de oorspronkelijke beschildering grotendeels gereconstrueerd en bleven de typische geschilderde gordijnen achter het altaar gehandhaafd.
De mensa van het altaar werd vernieuwd door de heer E. van der Veer en zo gemaakt, dat het altaar ook zonder antependium is te gebruiken, evenals de kaarsenbanken.
De tweezits mannenbanken werden verwijderd en de catechismusbanken gedeeld. Op deze manier werd een middenpad verkregen.
1986
De tabernakel wordt in eigen beheer in de oorspronkelijke staat hersteld.
Ook werd het 150 jarig jubileum van de wijding gevierd.
Uit de Culemborgse Courant van 23 januari 1986:
Oud katholieke kerk 150 jaar.
In november van dit jaar zal het 150 jaar geleden zijn dat de Oud-katholieke kerk aan de varkensmarkt werd ingewijd, nadat het oude schuilkerkje door algehele bouwvalligheid onbruikbaar was geworden. De schuilkerk was inmiddels overbodig en er kon dus aan de straatzijde worden gebouwd.
Ter herdenking van dit feit zal er in november en december in het Elisabeth Weeshuis een tentoonstelling worden gehouden. Het kerkzilver en enkele 16e eeuwse paramenten zullen hier worden geëxposeerd. Deze paramenten dateren van voor de Reformatie en zijn afkomstig uit de N.H. Barbarakerk. De expositie geeft als het ware een beeldverslag van de gescheidenis van het Christendom in onze stad. De N.C.R.V. kerkepadgangers zullen zich wellicht het interieur van het kerkje herinneren, dat op velen een bijzondere indruk heeft gemaakt. Opmerkelijk is het ivoren kruisbeeld, afkomstig van de zilvervloot van Piet Hein.
Hoewel het gebouw architectonisch heel eenvoudig is, schept dit interieur een intimiteit die de bezoeker treft en die dit kleine Godshuis op de monumentenlijst deed belanden. Gespreid door het jaar heen zullen op gezette tijden enkele concerten worden gehouden met een hiervoor passend reportoire.
Deze serie werd al traditiegetrouw op 5 januari geopend met het Driekoningenconcert door het Culemborgs kamerkoor.
Zondag 26 januari vindt het tweede gebeuren plaats een gregoriaanse Vesper wordt gezongen door de Schola Cantorum van het Aartsbisdom Utrecht, o.l.v. Piet van Steen. Aanvang 17:00 uur.
Hieronder besteden we nog aandacht aan een aantal afzonderlijke elementen uit de inrichting:
De preekstoel
De fraai gesneden eiken preekstoel met rugstuk en klankbord dateert van ongeveer 1725 en is nog afkomstig uit de oude schuilkerk.
De lezenaar ontbreekt. Onder de kuip de symbolen van de vier evangelisten, te weten Mattheus- een mens; Marcus-een leeuw; Lucas-een os; Johannes-een adelaar. OP een der panelen van de kuip een Christus portret.
Onder het klankbord een duif – symbool van de Heilige Geest- in een stralenkrans.
Op de rand een Bijbel in de vertaling van Andreas van der Schuur uit 1732. Van der Schuur was kapelaan in Culemborg.
De communiebank
De buitengewoon fraai gesneden communiebank is van onzekere herkomst en dateert uit het midden van de achttiende eeuw. Het geheel telt zeven panelen met eucharistische symbolen en bladmotieven. Twee panelen vormen balustraden op het priesterkoor, twee dienen als toegangsdeuren en drie vormen de eigenlijke communiebank.
De driedelige communiebank draagt in het middelste paneel een afbeelding van een kelk met hostie in een stralenkrans, het rechter paneel een korf met druiven gedragen door engelen en het linkerpaneel een wijnkan en broden, eveneens gedragen door engelen.
De tabernakel
In de inventaris van 1830/1836 staat de tabernakel onder nummer 36 als volgt vermeld:
“Een wit draai Tabernakel, versierd met een Christus Portrait, bij de Herbouwing gegeven aan Pastoor T. van Everdingen, ter vervanging van het oude, toen geplaatst in de sacristie”.
De herkomst van de tabernakel is onbekend, misschien kocht Pastoor Van Everdingen het uit de opgeheven kerk te Gouda, waar hij tot 1830 pastoor was en waar ook andere inventarisstukken uit afkomstig zijn.
Bij de plaatsing in 1836 is de tabernakel vermoedelijk aangepast aan de stijl van de kerk.
Als ontstaansdatum mogen we het midden van de achttiende eeuw aanhouden; uit die tijd dateren ook de beide engelen.
Het geheel is vervaardigd van eikenhout, maar de toevoegingen (1836?) zijn van grenenhout, dit betreft de beide pilaartjes met consoles en het basement. Er bestaat het vermoeden, dat de beschilderde expositienis vroeger met houtsnijwerk was versierd.
Na 1836 is de tabernakel vele malen overgeschilderd.
“Het Christus Portrait” werd later vervangen door een voorstelling van een kelk met hostie, omgeven door een stralenkransje en “gruwelwolkjes”, zoals de heer Kurvers van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg het uitdrukte in zijn kleuronderzoek-rapport van juli 1985.
Op grond van dit rapport werd de tabernakel in 1986 in eigen beheer schoongemaakt en werd de toestand van 1836 gereconstrueerd en vormt zo weer het stralende middelpunt van onze kerk, veel beter passend in het geheel dan voorheen.
De afbeelding op de “deur’ stelt Christus voor als Albeheerser, de naam die ook boven de toegangsdeur in het Grieks “Pantocratori” (=aan de Albeheerser) in 1986 opnieuw is aangebracht.
Op de tabernakel prijkt het fantastische ivoren kruisbeeld; dat op de armen na uit één stuk werd vervaardigd; het heeft een hoogte van 55 cm. Vroeger droeg het kruisbeeld het volgende opschrift:
“Dit Christusbeeld den Spanjaard door Piet Hein ontnomen,
Toen hunne rijke vloot was in zijn macht gekomen
Is met de vont vereert, die dees vereering deed
Is Jacob, die de Waal met zijnen toenaam heeft,
In het jaar MDDCCLXIV.”
Het kruisbeeld dateert uit het begin van de 17e eeuw en is kennelijk van Spaanse makelij. De genoemde vont is in 1836 vervangen.
Het beeld is gemonteerd op een modern kruis, dat het originele zwart eiken kruis heeft vervangen.
Gewaden
Onze kerk bezit enige zeer interessante gewaden met de daarbij behorende antependia. Zo is er een compleet vierstel- kazuifel, dalmatiek, tuniek en pluviale- uit de zestiende eeuw, dat mogelijk nog gebruikt is in de Sint Janskerk.
Verder ook nog twee achttiende eeuwse witte dalmatieken, een blauw kazuifel, ook 18e eeuw, voor Mariafeesten en een roze kazuifel, idem, voor de derde zondag van de Advent en voor de vierde zondag van de vasten.
Voor dit artikel is ook gebruik gemaakt van bronnenonderzoek door dhr. H. van der Linden.
Klik hier voor een naamlijst van pastoors